Over Dit vroeger dat weer nu is en altijd

De poëtische verwoording van een rasechte 60-er
De dichters die rond 1960 debuteerden, vormden een heterogeen gezelschap, maar gemeenschappelijk was hun afkeer voor de klassieke rijmelarij. De weergave van het toen zichtbare maatschappijbeeld was voor de meeste schrijvers een mogelijkheid om het tijdsklimaat op te roepen. De dichters deden dat - uiteraard - in verdichte vorm, met de middelen van stijl en verbeelding; zij duidden aan wat er onder de oppervlakte als 'tijdgeest' karakteristiek was voor die periode. Bij die categorie dichters behoorde Francis De Preter.
Onze naoorlogse poëzie vertoonde aanvankelijk weinig tekenen van vernieuwing. Daarin kwam verandering in de jaren ’50 met de zogenaamde experimentelen. Zowel de 50-ers als de 60-ers wezen een intellectualistische en esthetische (dicht)kunst af. In plaats daarvan stelden zij het spontane, het associatieve. Zij lieten zich inspireren door kunst van primitieve culturen, tekeningen van kinderen en jazzmuziek. De poëzie ging rebelleren in de taal. Zij deed beroep op vrije associaties, verrassende woord- en beeldcombinaties, die correspondeerden met de exploratie van het onderbewuste. De beelden verwezen niet meer naar een direct herkenbare realiteit, maar zij gingen binnen het gedicht zelf een autonoom leven leiden.
Francis De Preter debuteerde met de bundels Verzen en Seizoenen (1961), Stilte rapen (1962), Latemse Gedichten (1963) en Brandhout voor een zomer (1966). Toen en nu nog blijft poëzie voor De Preter beeldend, hij schuwt geen geijkte thema’s en iedere keer is er een verrassende eenheid tussen inhoud en vorm. De natuur, de seizoenen, het wisselende landschap beïnvloeden zijn gemoed. Aan die gevoelens geeft De Preter op een meesterlijke wijze gestalte, erudiet, ja, maar vooral intelligent en genuanceerd. Ook in Dit vroeger dat weer nu is en altijd is de natuur - ook in haar confrontatie met de stad - het decorum van een boeiende wereld, waarin geen plaats is voor vals sentiment, maar wel voor beeldrijk aftasten van wat die wereld met de dichter doet. Is de natuur een opposant? Bondgenoot? Of gewoon een begeleider van gevoelens? De Preter wil zijn gevoelens beheersen zoals hij de natuur beheerst: geen pijn, geen ontgoocheling, mag zijn denken in de war sturen. Wat niet betekent dat hij die gevoelens, die afweging, die innerlijke strijd niet verwoordt. Ook weer in deze recente bundel lezen wij poëzie die krachtig aandoet, sterk van zegging, met een sterk beeldend vermogen. Ook hier is zijn poëzie het bindmiddel tussen denken en voelen. Wat in deze bundel ook weer opvalt - zonder dat het hindert of opdringerig doet -, is het spirituele, de mystiek, de linken naar het verleden, de wisseling van de seizoenen. Deze inhoud is niet nieuw, voor De Preter niet en ook niet voor de landschapspoëzie die in de jaren ’60 opgeld maakte. De Aubade voor Lieve zet vanaf het begin de toon: de dichter zoekt naar harmonie tussen wat hij voelt en wat hij ziet. Of hoe hij de dingen wenst te zien zoals hij ze aanvoelt. Is dit wat ik beheersbaarheid noem? Of heeft de dichter schrik om uit balans te geraken en doet hij er alles aan opdat dit niet zou gebeuren?

Maak je vingers niet te nat,
anders speel je te laag
op de ochtendviool.
Leg de toetsen dieper,
dan horen we de wind nog ruisen
in het koraal.
(blz. 9)

Deze ingebouwde schrik om overstuur te neigen vind ik overal in de bundel verspreid. De dichter wekt de indruk dat hij alles wil controleren en in deze 'struggle for life' lijkt hij een 'god in ’t diepste van zijn gedachten'. Hij creëert religieuze gevoelens die hij nauwelijks situeert in een openbaar godsbeeld, maar veeleer in een spirituele ervaring.

Huisgeest

De geduldige huiskamer
wacht op de bewoners van toen.
Een hoogbejaarde ziel
zit op de trapzaal en neuriet
met de wind, vanouds
haar zangerige vriend.
Een geest uit nog presente tijden
lijmde ’t broze vaatwerk
en liet aloude meubels leven.
Hij ligt daar wakende
te dromen in kussens diep:
wij mogen met hem converseren
in een tongval van weleer.
(blz. 20)

De subtiliteit waarmee De Preter de linken legt met het verleden, is zo vernieuwend. Ik heb het weinigen zien doen. Let op de bekende ingrediënten van de kindertijd, zoals 'dromendoosje', 'wieg', 'melk', 'wol en dons', en hoe zij in poëzie worden gedoopt en onsontroeren zonder ook maar één woord van meligheid.
...
bij de wieg van het licht,
diep in de long van het buitenhuis,
…… een ochtend in melk gedoopt,
… en voor het eerst een hemel
vol zien lopen, blauw
van honger naar méér.
(blz. 23)

Ook weer betrekt hij muziek en componisten in zijn poëzie. Lees Bach en de wolken, (Brandenburgs concerto nr. 5): 'op de drijvende cadans van Bach'. En deze cadans ervaar je in het gedicht, het 'vertrekt', 'rijdt', 'roeit', 'schuift', 'gaat heen en keert', 'waadt', 'ijlt en drijft.' De beweging van de muziek vindt haar uitlaat in werkwoorden (zoals hierboven) en in het voor de hand liggende substantief 'de trein'.

… Buitensporig ijlt de trein vooruit
op de drijvende cadans van Bach.
(blz. 26)

Vreemde geluiden, geesten, mythische ruimten creëren sporen van nostalgie, maar nergens verstoren deze geheimzinnige verbanden het evenwicht tussen werkelijkheid en fictie, tussen denken en voelen, tussen ontroeren en accapareren. Daarom vind ik deze nieuwe bundel van Francis De Preter niet alleen een bevestiging van zijn talent, maar vooral - en met nadruk – de bevestiging van een geloofwaardig dichterschap. De dichter blijft trouw aan zijn credo. Hij is nooit terug van weggeweest, hij wekt geen vervelend déja vu-gevoel op, nergens doet hij denken 'aan een stille oude man'. Of hij 'het Arcadië dat zich in zijn droom ontrolde' vond? Ik denk het niet. Dit vroeger dat weer nu is en altijd zal niet zijn laatste bundel zijn.

… Oude bomen maken het verschil,
hagen groeien dichter dan gedichten.
(blz. 47)

Dit vroeger dat weer nu is en altijd is een 'keigoede' (trendy, eigentijds woord!) bundel van een dichter die veel, véél meer lezers verdient!

Thierry Deleu