Meningen over Vlees dat spreekt

Poëzie als art brut
Het is een beproefd spel van een dichter om zich in en achter woorden te verschuilen. Eric Rosseel is daar een meester in. Zijn nieuwe bundel is dan ook een kleine meesterzet. Of het ook een goede bundel is, laten we voorlopig in het midden. Maar er is veel dat voor hem spreekt. Vlees dat spreekt staat vol korzelige woorden en zinnen. Het staat allemaal wel erg ver af van wat we normaal gezien als poëzie beschouwen. De bundel lijkt eerder een vorm van dieptepsychologie. En dat zal niet iedereen zinnen. Niet iedereen gaat immers zo diep. Vlees dat spreekt van Eric Rosseel is een bundel die de lezer prikkelt, prikt en pijn doet. Rosseel is in Vlees dat spreekt op zoek naar de essentie van zijn 'zelf'. Hij omcirkelt woorden en begrippen, maar doet dat zeker niet behoedzaam. Soms verzandt zijn procédé in een soort poëtisch proza, dat alleen maar boeit door de verregaande verkrachting van woorden en beelden. In vergelijking met zijn verdere oeuvre is deze bundel echter beheerst en ingehouden. Rosseel beteugelt zijn drang naar intellectuele overtolligheid, overdaad en zelfs woordenkramerij. Toch lijken sommige gedichten eerder op kaakslagen dan op echte gedichten. In Psychoanalyse is hij goed op dreef. Dit is een gedicht dat aanspreekt en een blik werpt op de mens Rosseel:

ik heb de morgen in de ogen gekeken
en het gelaat van zijn schaduw ontvouwd
in de koelte van de gang handen geschud
en het luiden van de klok ontcijferd
nu mogen katten met honden paren
en vogels lustvol zwemmen
in de dieptes van de oceaan
nu mag de wind uit het noorden komen
ik begrijp en word begrepen
slaap in de armen van dit zoete weten

De auteur verschuilt zich in een sober boekje met eenvoudige zwarte letterdruk. Geen afbeeldingen, alleen een sobere zwart-witfoto van de dichter op de binnenflap. Je krijgt een Rosseel zonder franjes. Dat is goed, want – zoals reeds aangeduid – de gedichten in deze bundel zijn soms sowieso al moeilijk verteerbaar. Wat doe je bijvoorbeeld met zo'n titel? Vlees dat spreekt? Tot het me plots te binnen schoot wat Rosseel hiermee wil zeggen. Ik zat in een overvolle trein geprangd tussen lichamen. Tussen tientallen mensen, die over niks praten en niks essentieels te vertellen hebben. Maar hoe zit het dan met ons? Wij, die alleen onze mond openen wanneer we iets zinnigs te vertellen hebben, en die bovendien nog de wil hebben om iets mee te delen in een boek of een gedicht? Wie zijn wij in deze wereld van loos gebabbel? Op de achterflap van de bundel lees ik dat 'wij als levende wezens, als vlees, tot meer in staat zijn dan het plaatsen van doorgaans ongevraagde kanttekeningen bij de diagnoses waarin media, psychiatrie et cetera ons vangen'.
Mij interesseert een dichtbundel in zoverre hij de auteur en zijn bedoelingen tegenover de lezer verraadt. Het zijn de ongevraagde kanttekeningen van de dichter (zie mijn recensie over resistent van Saskia de Jong in Meander 309), waarin hij zich als mens en niet als schrijver uit. In die zin vind ik 'de jouwe, niet de uwe' het meest pregnante gedicht van de bundel. In een merkwaardig 'jij/u'-spel grijpt hier als het ware de bijna schizofrene ontdubbeling plaats van de schrijver zelf en van de schrijver tegenover de lezer. Hier is de dichter aan het woord die in zijn baardje lacht, terwijl de lezer zich door de moeilijke woorden van zijn dichtbundel worstelt, terwijl hijzelf de godganse avond naar debiele soaps kijkt. Ha, denk ik dan, Rosseel, je presenteert jezelf wel als dichter maar eigenlijk ben je gewoon een geniale charlatan met woorden, die de lezer monkelend een beentje licht: 'en terwijl u denkt / dat u leest wat ik geschreven heb / rook ik een sigaret / en kijk met een lap voor mijn linkeroog / naar Thuis en straks (misschien) naar Morgen Beter.
Er staan veel gedichten in Vlees dat spreekt die een diepere analyse vergen en waarover heel veel te zeggen valt. Maar ik beperk me hier tot het gedicht de deur, dat ik heel merkwaardig vond. Zo meende ik dat de titel de deur eigenlijk een bars 'de deur!' moest zijn, zoals in 'ik wijs u de deur!'. Dat blijkt toch uit de rest van het gedicht. Hier vind ik die bijna cynische en ironische afstandelijkheid en ontdubbeling van de dichter tegenover zichzelf en de anderen opnieuw terug. Rosseel laat de jij-persoon uit zijn schoenen stappen en heeft ons als lezers weer te pakken bij onze 'zizi', zoals het ondubbelzinnig heet op pagina 31: 'ik heb je lichaam binnen gelaten / en het heeft zich van zijn schoenen ontdaan / jou wees ik de deur.
En dan zijn er nog de kleine onvolkomenheden, die erop wijzen dat Rosseel eigenlijk geen echte dichter is, maar een afstandelijke observator, een maatschappijfilosoof, een socioloog en bovenal een subversieve criticus. Ze duiden erop dat deze neerslag van veertig jaar dichterschap heel snel tot stand kwam en dat er weinig redactie is gepleegd. Vlees dat spreekt is geen onmisbare dichtbundel geworden, maar het vergt moed om met zo'n oeuvre naar buiten te komen. Het is een eerlijke en brute, poëtische weergave van een mens die weet wat het is om geestelijk te lijden en als louter vlees dat spreekt op de pijnbank van de psychiatrie gelegd te worden. Een getuigenis van een dichter, die met deze bundel na vier decennia de geestelijke erkenning krijgt die hij al lang voordien verdiende.

Peter Wullen

In de greep van het trauma van de waarheid
Eric Rosseel is onder de dichters in de lage landen bij de zee een unicum, bijna schreef ik een curiosum, maar alleszins is hij een buitenbeentje in de poëzie. Bijna nooit zijn beroepsbezigheden, privé en zijn engagementen gescheiden van zijn “dichterij”. Ze kunnen dan ook niet los ervan worden beoordeeld en beleefd. De mens Eric Rosseel is ook de dichter Eric Rosseel, geen pose, geen imagebuilding, puur, zoals hij denkt en handelt, schrijft Rosseel zijn schaarse blijheid, zijn vaakste hartenpijn uit.
Ik ben een fervente aanhanger van zijn manier van schrijven (en ik beperk mij hier tot zijn poëzie), zijn 'cru-aliteit', zijn ongepolijst denken en ongezouten zeggen, zijn verstikkende betrokkenheid, zijn fanatieke meningsuiting. Als dichter-om-de-gedichten voel ik mij zelfs schuldig, ik voel mij een luxepaard, ik koester de luxe mij in mijn poëzie geen zier aan te trekken van wat er om mij heen fout loopt. Ik ben daar niet trots op, maar dichters zoals ik hebben ook recht van leven en bepalen vaak de trend van de poëzie en niet (of veel, veel minder) de samenleving.
Eric Rosseel schrijft voor Marjolijn, Erna, M.B., Janne, maar vooral voor complexe persoonlijkheden, schizofrene mensen, mensen die stemmen horen, die naast de realiteit leven in hun eigengereid cocon, naar zij die 'luistert naar vliegtuigen / die landen in haar hoofd' of naar “een zee die af en aan rolt”. En weet je hoe zij luistert? “Met vingers in haar oren”.
Dood, bevrijding, waarheid, leugen zijn thema’s die vaker worden bespeeld in vele variaties. Dat Rosseel doctor in de psychologie is, moet je niet raden: je komt het zo te weten, zijn gedichten en andersoortige pennenvruchten getuigen van zijn dialectiek. Maar hierdoor is zijn poëzie niet alleen beter toegankelijk, maar zijn statements schaden geeneens zegging, kleur en beeld van de gedichten.

de dood overwonnen
we hebben
de deur achter ons dichtgetrokken
en de zon in de ogen gekeken

het zand dat zich verschool
achter de aangedikte duinen
heeft zijn verzet gestaakt
vandaag is
zo mogen we zeggen
de dood overwonnen

Ook de zee - zoals je merkt in het gedicht de dood overwonnen - speelt een belangrijke rol in zijn poëzie. De zee is voor deze dichter duidelijk de plaats om lief te hebben, om dichter bij zijn geliefde te komen, om 'de afstand / die hen scheidt / voor altijd' te overbruggen. De zee wordt verpersoonlijkt tot een 'voor eeuwig verlaten hoer'. Eric Rosseel schrijft poëzie die 'uit de losse pols' lijkt te komen, niet gezocht of opgesmukt, bijgewerkt of opgepolijst, neen, zijn gedichten lijken mij veeleer vingeroefeningen die spontaan zijn zielenroersels prijsgeven. Wat hij schrijft is wat hij denkt, hoe hij het schrijft is hoe hij verwerkt. Er zijn weinig sporen van kruisbestuivingen in zijn gedichten. Zijn poëtisch woordenarsenaal is licht ontvlambaar en sterk dynamisch. Van veelinterpretatie is weinig sprake: deze dichter gaat recht op het doel af, of gaat zonder schroom met zijn gevoelens om. Zijn gedichten zijn dus nauwelijks gelaagd. Wat niet betekent dat zijn woorden geen associatieve kracht zouden hebben, dat zij gespeend zouden zijn van gevoelswaarde. Hoe goed Eric Rosseel deze waarden ook verstopt, toch blijven zijn gedichten parels van 'poëticiteit'.

de deur

ik heb je lichaam binnen gelaten
en het heeft zich van zijn schoenen ontdaan
jou wees ik de deur

en dat beeld dat ik heb
zat op de sofa en streelde de poes
die wachtte op haar middagmaal

dat beeld dat ik heb
van goden die branden in de hel
van moordenaars die hun handen wassen
en van mijn vader die nooit dronken was
en kauwde op het nieuws van de kranten

en bovenal
van jou die in de mom van een lichaam
knetterde en hield van spelen
met vuur en lucifers

Soms lijken zijn gedichten op herschikt proza, maar die gelijkenis houdt op bij het eerste woord, de eerste regel, de eerste gedachte. Zijn 'simpele' poëzie bezit een grote rijkdom van beelden die nergens overbodig lijken; ook de (andere) rangschikking van de woorden houden zijn gedicht in de ban van de poëzie; het gedicht bij Rosseel is een onderbreking, een bijzonder moment in de voortvloeiende bewustzijnsstroom of in de stroom van gebeurtenissen die hem beroeren.
In het allerlaatste gedicht (titel) wekt Eric Rosseel de indruk dat hij gelouterd en 'genezen' afstand doet van zijn 'zelfverzorgende therapie' en nu gaat leven als een 'ont-dichterd'mens die geen uitweg meer zoekt in “abnormaliteit” van de poëzie. Ik kan mij niet verzoenen met de pijnlijke gedachte dat de dichter en de mens afstand zouden doen van het leven en de wereld.

mijn allerlaatste gedicht

terug aan de oppervlakte
zie ik de huizen de smeltkroezen
het bloed dat de longen verlaat

ik heb mijn gallische stem
achtergelaten in de bossen
met toestemming van mijn vrouw geofferd

tussen mijn dromen in bessen gesmuld
en in de duisternis van de middag
een leren frak aangetrokken

mijn haren zijn gekamd
cellen hebben zich ontlast
en mijn handen staan klaar

dit is mijn allerlaatste gedicht

Eric Rosseel dicht uit beroering, uit een aangeboren afkeer van onrecht en hypocrisie, dat is duidelijk, - bovendien is zijn 'profane' leven één schreeuw om hulp -, hij is koortsachtig op zoek naar waarheid, kracht en schoonheid. Waarheid die hij definieert als inzicht en kans op uitzicht, als iets dat 'niet kan uitgesproken worden', want 'wat uitgesproken wordt / zal niet waar zijn'. Met angst die hij wikkelt in 'vlees dat traag verrot', schrijft hij deze woorden op de muur: you can make it if you try.
Vlees dat spreekt is een bundel voor een breed lezerspubliek. Poëzie die niet bestemd is voor een klein publiek van intimi, maar die ruim wil worden gehoord als een weeklagen, een schreeuw, een stuiptrekking, een 'allerlaatste gedicht', een 'bevrijding'. Voor Rosseel is alles wat hij schrijft of verkondigt de opstoot van een 'trauma van de waarheid'.

Thierry Deleu


Mag het wat meer zijn?
Al vanaf de openingsregels van zijn bundel Vlees dat spreekt weet Eric Rosseel de aandacht van de lezer te vangen: 'zij luistert naar vliegtuigen / die landen in haar hoofd'. En in hetzelfde gedicht (nimf gezeten aan een keukentafel): 'zij luistert / en een zee rolt af en aan', 'zij luistert / met vingers in haar oren'. De wereld die de dichter beschrijft is raadselachtig, kwetsbaar en gevoelig, - een poëtisch universum dat gesitueerd is 'in broze werelden / die verdragen amper licht'. 'De mensen klampen zich vast aan hun bed', leven met 'het trauma van de waarheid'. psychoanalyse is niet toevallig de titel van een van de gedichten. Rosseel 'richtte het Netwerk Psychiatrie en Samenleving op waarbij hij zowel als onderlegd deskundige, subversieve criticus en officieel verklaard psychiatrisch patiënt bij betrokken is', zo leert ons de tekst op de achterflap. En wat doet de dichter? 'Ik spreek tegen mezelf / zoals tegen de wind', 'ik vertel mijn waar verhaal off the record'. Hij spreekt 'tot de tepels van mijn arme ziel / waar woorden al zingend versterven / eensklaps vlees worden // als waarheden griffen ze zich / in de weke buik van de tijd'. Hij windt er geen doekjes om: 'we hebben de mens gedood', maar hij geeft de hoop niet op, al is er een ironische ondertoon te bespeuren in: 'eindelijk nu: het eeuwig leven!' De dichter is op zijn best als de sfeer aangrijpend wordt zoals in het gedicht uitrit met de beklemmende versregels 'ik kan niet sterven: / ik heb geen moeder gekend'.

uitrit

zag ik aan het einde van de rit
de rode weduwe in de gouden poort
de bloesems, de puisten op mijn gedachten
de stroom die dijken breekt, neervalt

bewusteloos

ik kan niet sterven:
ik heb geen moeder gekend

de verrekijker in mijn hand die zweette
de wonden likte van een boze nacht
zag ik haar weer die gouden poort
zag ik haar de laatste keer

ik heb geen moeder gekend

Een zelfde ontroering overvalt de lezer in:

moeke is naar de winkel

het speelgoed is stuk de zon
is als een neger in elkaar geramd
moeke is naar de winkel
en komt niet bijtijds terug

de spiegel draagt horens
en de wind is aan zuchten toe
het deken speelt met de vrijheid
mij al of niet geweld aan te doen

mijn woorden zijn gezalfd en
bestreken met mercurochroom
ze perforeren mijn maag
dansen als muizen onder tafel

moeke is naar de winkel
en komt niet bijtijds terug

'Languit droomde ik / van een tafel zonder poten / dat ik enkel vlees was en niets meer / enkel vlees dat traag verrot' lezen we in het gedicht vlees. Maar zijn niet mis te verstane, rake gedichten ('geen op hol geslagen woorden') werken louterend. Als er erotiek sluimert mag het al eens grappig klinken: 'de beschaamde lippen', 'de besneden staf van sinterklaas', 'maagden zonder vlies'. 'Dit is mijn allerlaatste gedicht' schrijft de dichter (en dan zijn we nog maar bij het negende van de eenenveertig…), maar dat moet de lezer misleiden. In de inhoudsopgave heet dat gedicht trouwens niet het allerlaatste, maar het laatsteVlees dat spreekt is de tweede bundel van Eric Rosseel (na Reutel, 2005). We kijken uit naar een vervolg. In het geval van vleesgeworden poëzie als deze mag het gerust wat meer zijn.

Roger Nupie